De hoge inflatie van de afgelopen jaren heeft het belang van het waardevast houden van diverse uitkeringen vol in de schijnwerpers gezet. Dat geldt ook voor de pensioenen van werknemers. Voor pensioenfondsen die een toezegging doen over de hoogte van pensioenuitkeringen is telkens de vraag of er wordt ‘geïndexeerd’, ofwel of pensioenen meestijgen met de inflatie. Maar er zijn ook pensioenuitkeringen waar dit sowieso niet voor geldt.

Sommige werkgevers hebben regelingen waarbij ze geen toezegging doen over de hoogte van de pensioenuitkering, maar alleen een vaste bijdrage leveren aan de pensioenopbouw van werknemers. Die bijdrage wordt in een individuele pensioenpot gestopt. Uiteindelijk bepaalt de hoogte van die pensioenpot bij pensionering de hoogte van de uitkering.

Afhankelijk van het soort regeling krijgen werknemers bij pensionering te maken met een ‘vaste uitkering’, maar ze kunnen in bepaalde gevallen ook kiezen voor een ‘variabele uitkering’.

Bij een vaste uitkering wordt op basis van de rentestand op het moment van pensionering berekend hoe hoog de levenslange uitkering wordt. Dit bedrag wordt daarna echter niet meer standaard aangepast aan de inflatie. Bij zo’n uitkering moet een gepensioneerde dus eigenlijk via een aanvullend eigen pensioenpotje zorgen dat het pensioen waardevast blijft.

Er zijn tegenwoordig echter ook mogelijkheden om de opgebouwde pensioenpot niet geheel te reserveren voor een vaste uitkering, maar om met een deel daarvan te blijven beleggen. Een deel van de uitkering blijft dan vast, maar een deel wordt variabel, afhankelijk van de ontwikkeling van de beurs. Dit variabele deel kan dus gaan schommelen. Als de beurs zich op langere termijn positief ontwikkelt, kan dat een wat hogere uitkering opleveren. Maar bij een zeer zwakke beursontwikkeling is het omgekeerde ook mogelijk.

Pensioen met vaste uitkering: blijft dat waardevast?

Momenteel zijn er zo'n 1,8 miljoen werknemers met zogenoemde beschikbare-premieregelingen, waarbij de werkgever dus alleen een vaste bijdrage levert aan de pensioenopbouw.

Enkele pensioenadviseurs wijzen er vrijdag in De Telegraaf op dat werknemers die via zo'n regeling uitkomen bij een vaste pensioenuitkering, moeten beseffen dat ze niet gedekt zijn voor de inflatie-ontwikkeling vanaf het moment dat de uitkering ingaat. „Ik durf wel te zeggen dat meer dan 90 procent van deze pensioenen door inflatie minder waard wordt”, zegt pensioenadviseur Leon Mooijman van werkgeversvereniging AWVN tegen de krant.

Op zich is er wel enige ruimte om pensioenen te verhogen binnen beschikbare-premieregelingen. "Voorwaarde daarvoor is alleen dat de verzekeraar een rendement behaalt van meer dan 3 procent of 4 procent op staatsleningen. Maar de rente op staatsleningen was lange tijd zo laag, dat 3 procent of 4 procent totaal niet haalbaar was", zegt pensioenadviseur Jan van Harten van Gommer Pensions Group tegen De Telegraaf. Inmiddels zijn rentes wel iets gestegen, maar het duurt nog geruime tijd voordat dit effect heeft op de pensioenregelingen.

Nieuw pensioenstelsel: vaste of variabele uitkering voor je pensioen?

Met de beoogde komst van het nieuwe pensioenstelsel in 2028 blijft de vraag over het waardevast houden van pensioenen relevant. Het plan is dat alle pensioenfondsen dan overstappen naar regelingen waarbij de werkgever een vaste bijdrage levert aan individuele pensioenpotjes van werknemers. De hoogte van het pensioenvermogen bij pensionering bepaalt dan de hoogte van de uitkering. Toezeggingen over het waardevaste houden van pensioenen verdwijnen daarmee.

Het idee is echter dat er twee varianten komen in het nieuwe pensioenstelsel.

Pensioenfondsen krijgen de keuze tussen een solidaire en een flexibele pensioenregeling. Bij de solidaire pensioenregeling is er één beleggingsbeleid, waarbij deelnemers niet zelf kunnen kiezen om bijvoorbeeld meer of minder in aandelen te beleggen in de opbouwfase.

In de solidaire variant wordt er ook een financiële buffer aangehouden, de zogenoemde solidariteitsreserve. Hierbij mag maximaal 15 procent van het vermogen opzij worden gezet om onvoorziene risico's, zoals bijvoorbeeld een grote dip op de beurs, op te vangen.

De pensioenuitkering is bij deze regeling wel altijd variabel. Dit betekent dat de uitkering jaarlijks kan veranderen, waarbij de hoogte van de uitkering kan meeschommelen met de beleggingsresultaten. Dit betekent dus ook dat er telkens gekeken kan worden of de pensioenuitkering aangepast kan worden aan de inflatie.

Bij de tweede variant, de flexibele pensioenregeling, krijgen deelnemers in de opbouwfase meer invloed op de manier waarop de ingelegde pensioenpremies worden belegd. Er is een keuze om bijvoorbeeld een offensiever beleggingsprofiel te kiezen of juist een defensiever beleggingsprofiel.

Er vindt geen risicodeling plaats met andere deelnemers van de pensioenregeling via bijvoorbeeld de manier waarop rendementen worden verdeeld over groepen deelnemers, of in de vorm van een solidariteitsreserve.

Bij de pensioenuitkering is er wel meer keuze: deelnemers kunnen de opgebouwde persoonlijke pensioenpot laten uitkeren als een levenslange, vaste uitkering of via een variabele uitkering. In het laatste geval wordt een deel van het opgebouwde vermogen na pensionering nog belegd. Afhankelijk van de beleggingsresultaten kan de pensioenuitkering dan hoger of lager uitvallen. Kies je voor een vaste uitkering, dan moet je dus zelf zorgen voor het waardevast houden van die uitkering.

LEES OOK: Kiezen of je mee wilt doen aan nieuw pensioenstelsel? Zorg over waardevast pensioen blijft